In deze les gaan we kijken naar bottom-up en top-down werken. Feit is dat het nu eenmaal erg makkelijk is om op school leerstof stap-voor-stap aan te bieden en de leerstof in kleine stapjes langzaam steeds moeilijker te maken. De methodemakers hebben het steeds mooier uitgedacht en didactisch zitten deze methodes perfect in elkaar. Het taaldenkbrein wordt stapje voor stapje bedient en ook de verdiepende opgaven zijn gericht op het analyserende, patronen makende leerproces. Wat is er mis om eerst even uit te leggen wat het einddoel is?
Vroeger werd dat door leerkrachten ook gedaan. Daar was de les minder afhankelijk van de lesmethode maar bereidde de juf of meester zijn eigen les voor. Het uiteindelijke doel van een school is om kinderen te leren lezen, rekenen, schrijven en spellen. En enige kennis bij te brengen van onze vaderlandse geschiedenis en de wereld om ons heen. Daarnaast een flinke dosis aardrijkskunde, begrip voor de natuur en natuurlijke onze vaderlandse geschiedenis. Dat alles bij elkaar zorgt ervoor dat onze kinderen beter weten hoe de wereld in elkaar steekt en hoe zij later zichzelf kunnen handhaven in de grote boze buitenwereld. Maar wat nog veel belangrijker is, is dat kinderen leren met elkaar om te gaan en om te leren leren. En of dat leren nu stapje voor stapje gaat of met grote sprongen maakt uiteindelijk niet uit. Feit blijft dat ze moeten leren lezen, rekenen en schrijven. Helaas werkt dat dus niet voor iedereen hetzelfde.
Zoals we in module 1 hebben gezien werken taaldenkers stap-voor stap en leren door te herhalen. Dat is natuurlijk in het onderwijs ook een hele makkelijke manier om les te geven en klinkt ook heel logisch. Voor het overgrote deel van de kinderen past het ook precies. En voor methodes is het echt heel makkelijk om lesstof zodanig aan te bieden dat niets gemist wordt en alles op een hele logische manier op elkaar volgt. Alleen bij de beelddenkers past het niet.
Namens de beelddenkers (en Miranda 😉 ) pleitten wij voor een meer vrije aanpak. De methode op school of de protocollen en stappenplannen op het werk kunnen best in beeld blijven maar moeten niet de sturende factor zijn voor bij welke les we zijn of welke manier de enige juiste is om een som op te lossen. Een beetje burgerlijke ongehoorzaamheid op zijn tijd is uiterst aangenaam en als leerkracht/medewerker is er best ruimte om een stuk eigen inbreng te hebben.
Als ouder lever je je kind in op school waar het gedurende 8 jaar 6 uur per dag vijf dagen in de week zijn lessen moet leren. Dat zijn heel wat uren bij elkaar. Wij hebben kinderen zien veranderen van levenslustige, vrolijke, slimme kinderen in gefrustreerde hoopjes ellende, en ik heb het ook mogen meemaken dat deze kinderen wel weer blij en gelukkig naar school gaan. Hoe het onderwijs gebracht wordt en uitgelegd wordt is wel degelijk van invloed op het welbevinden van het kind. En welke leerkracht is er leerkracht geworden om kinderen te beschadigen? Ik neem aan geen een. En toch is dat wat er gebeurt als we elke dag weer alleen maar de methode volgen.
Niet alleen in het onderwijs wordt er veel in stapjes gedaan. Veel managers of bedrijfsleiders geven hun werknemers niet zomaar alle informatie over een project. Dat is voor taaldenkers vaak veel te veel informatie, die willen graag steeds een beetje verder met hun taak en al die informatie leidt af. Beelddenkers echter weten niet hoe ze moeten beginnen voor ze het einddoel weten. Ga maar iets ontwerpen terwijl je niet weet wat je met het eindproduct moet doen. Dat werkt niet. Dus ben jij een beelddenkende werknemer of heb jij iemand die je een opdracht moet geven die een beelddenker is, zorg er dan voor dat er voldoende informatie voorhanden is. Het kan zijn dat niet alle informatie er is maar geef dan het uiteindelijke doel van de opdracht zodat alle facetten die van belang zijn meegenomen kunnen worden in het begrijpproces.
Bottom-up
Ons hele onderwijssysteem is erop gericht dat de lesstof in hapklare brokjes aan de leerling gepresenteerd wordt. Alles is gericht op het patronen herkennen en steeds een beetje moeilijker maken. We stapelen als het ware de kennis en als een hondje maken we het steeds een stapje moeilijker (rennen vooruit) pakken weer even terug op wat we al gehad hebben (komen even de baas checken of ie nog wel meekomt) en herhalen de oude en nieuwe stof en daarna gaan we weer een stukje verder. (rennen weer vooruit). Een beelddenker kan hier helemaal niets mee en wil eerst alle stukjes informatie krijgen waardoor hij het volledige beeld in zijn hoofd in elkaar kan puzzelen. Hoe slimmer de beelddenker des te meer stukjes informatie hij nodig heeft om in zijn hoofd alle losse eindjes in te vullen. Vooral hoogbegaafde leerlingen kunnen hier heel extreem in zijn en lopen vast in al die kleine stapjes die hij in het voor hem al bekende geheel moet zien te plaatsen. Omdat de HB-leerling niet in staat is om relatief simpele sommen te maken, worden de moeilijke sommen die hij eigenlijk nodig heeft om de simpele sommen te begrijpen, niet aangeboden.
Bij de ikea en bij een doos lego zit ook altijd een mooi stappenplan hoe iets gebouwd moet worden. Taaldenkers beginnen gewoon. Als je een fanatieke hebt zal die eerst al het gereedschap verzamelen, een ander zal gaandeweg steeds het gereedschap pakken dat hij nodig heeft. Voor beelddenkers werkt dat anders. Die laten het stappenplan links liggen en kijken het liefst naar het plaatje van het eindproduct. In zijn hoofd maakt hij een plan van het gereedschap dat nodig is en hoe het in elkaar gezet zou kunnen worden. Vaak is een mix van beide denkwijzen het handigst. Als taaldenker kom je in de problemen als je ergens een stapje overslaat of verkeerd doet, als beelddenker kun je wel eens totaal verkeerd uitkomen omdat je een cruciaal onderdeel over het hoofd gezien hebt. Dat was je bij het stappenplan dan wel weer tegengekomen.
Top-down denken
Top-down leren begint bij het einddoel. Niet alleen van het onderwerp van instructie, maar van de hele context. Het hangt van de intelligentie van het kind af hoe breed je deze context moet trekken. Meestal volstaat het met uit te leggen waar we deze nieuwe lesstof voor gaan gebruiken, waar het bijhoort, wat we er al eerder over geleerd hebben en wat er nog meer voor stappen gaan komen. In de les “waar moet een goede les aan voldoen”in de onderwijsmodule wordt duidelijk gemaakt hoe we dat gaan doen. Ook voor taaldenkers is deze informatie handig. Helaas zit er in de methodes van het rekenn vaak weinig context en wordt er vooral opgebouwd. Ook voor visueel ingestelde kinderen word er vaak een plaatje gegeven waarmee er aangenomen wordt dat de leerling dan door heeft wat de bedoeling is. Dat is dus niet toereikend. Je moet echt alle informatie geven. Als je er even over nadenkt is dat eigenlijk niet zo moeilijk. Zolang je leerlingen de ruimte geveft om vragen te stellen als er nog informatie mist dan zit je eigenlijk al goed met het uitleggen
Wat vooral belangrijk is is dat ze voldoende informatie krijgen om precies te begrijpen wat ze aan het doen zijn, wat er allemaal bij hoort, waar het naar toe leidt en waarom ze het op deze manier moeten doen. Pas dan krijg je de intrinsieke motivatie, die iedere beelddenker echt wel in zich heeft, naar boven. Maak visueel wat je bedoelt en zorg dat ze begrijpen wat ze aan het doen zijn. Laat de instructie meegroeien met de behoefte van een persoon en niet met het moment dat het wordt aangeboden (in de les). Je mag gerust meer vertellen dan ze helemaal begrijpen zolang je maar geen eisen stelt aan die kennis. Door meer informatie te geven dan ze snappen weten ze wel waar de context heengaat.
Op de werkvloer geldt dat precies zo. Als je een werknemer een opdracht geeft zorg dan dat hij weet wat hij moet gaan doen. De ene geef je een instructievel mee met een stappenplan of het eerste stukje van de opdracht, de ander leg je uit wat het probleem is waar een oplossing voor bedacht moet worden. Beelddenkers hebben een enorme behoefte aan autonomie en willen dus een stukje eigen inbreng kunnen leveren. Ook in de opvoeding zie je dit terug. Het en kind kun je een opdracht geven en die voert die gewoon uit, de ander wil eerst precies weten waarom het gedaan moet worden. Eigenlijk heeft hij gewoon tijd nodig om in zijn hoofd de opdracht vorm te geven en de verschillende stukjes informatie te verzamelen. Door naar het doel van de opdracht te vragen krijg je vanzelf de stukjes informatie die je nodig hebt en kun je daarna de opdracht uitvoeren. Daar waar top-down de tijd gaat zitten in het begrijpen van het geheel hebben taaldenkers bottom-up de tijd nodig om alle stapjes af te werken. Ander proces, evenveel tijd.
Het verzamelen van deze informatie gaat voor iedereen anders. De een wil er graag over praten, de ander moet ermee aan het werk gaan en de derde wil graag heel veel uitleg. Bij top-down lesgeven zorg je ervoor dat je de context geeft van de informatie in de breedste zin van het woord. Dus waar gaan we het voor gebruiken, wat weten we er al van en waar gaan we naartoe. Wat is het nieuwe onderdeeltje dat erbij komt? Dan laat je de leerling daar eerst zelf over nadenken. wat zou een oplossing kunnen zijn? Nu wordt zijn plaatje van wat hij al weet geactiveerd en komen vanzelf de ontbrekende stukjes naar voren, maar hoe moet dit dan en waarom gaat dat zo? Vervolgens laat je zien wat het volgende stapje is van wat er geleerd moet worden. Zorg dat je het visueel kan maken als dat mogelijk is en dat hij het kan voelen en zelf kan begrijpen. Op deze manier wordt het hele proces duidelijk. Of dit nu een som is of een complexe opgave of een opdracht om een verslag te maken. Zodra je ermee aan de slag kan vanuit jouw eigen beeld en de informatie die je al hebt kom je vanzelf tot het begrip van wat nu precies de bedoeling is.
Dit is het echte top-down denken. Wat is het doel en hoe gaan we dat bereiken?
Opdracht: Maak van een eenvoudige opdracht die bottom-up is een top-down opdracht.