Daar zitten we dan. Nou ja, ik zit, hij ligt. Mobiel in de hand, wachten tot we naar de O.K. kunnen. Mijn zoon moet geopereerd worden. Hij vindt het spannend. En ik zeker net zoveel. Pap is gewoon naar z’n werk. Zijn broer zit op school. Hier op de afdeling is het een doodgewone dag. Voor hen dan. De verpleegkundigen realiseren zich gelukkig dat dat voor ons niet zo is.

Of het nu een kleine ingreep is of iets ingewikkelder, of het nu gaat om de oppas, de juf of opa en oma, het maakt eigenlijk voor je gevoel niet zoveel uit. De eerste keer je kind uit handen geven is gewoon heel erg lastig. Het vraagt veel vertrouwen in die ander. Helemaal in een ziekenhuis. Je mag, nee moet er van uit gaan dat zij weten wat ze doen. Dat jij je kind ongeschonden weer terug krijgt. Tegelijkertijd heb je geen keus. Je kind moet geholpen worden, zij schijnen dat te kunnen. Of je moet nu eenmaal gaan werken; nee, je wilt weer gaan werken en daar kun je zo’n hummel niet bij gebruiken. Je kind moet wettelijk gezien naar school (thuisonderwijs kan wel maar is lastig voor elkaar te krijgen). Je zwaait naar je kind, draait je om en hoopt er het beste van. Je geeft je over aan… aan wat eigenlijk.

 

Loslaten.

Dat doe ik dus ook. Ik geef me over, loop mee naar de O.K., zie dat hij slaapt en ga lezen. Ik geef me over. Nou ja, zo lijkt het. In mijn hoofd bedenk ik nog eens of ik alles heb doorgegeven wat van belang is. Wat er mis kan gaan en hoe klein die kans is (zeg ik hardop tegen mezelf merk ik). Komen er beelden langs die ik zo snel mogelijk weer weg duw. Toch ga ik rustig zitten lezen. Als je jongste 13 is heb je dat loslaten al heel vaak mogen oefenen. Van de eerste keer huilend achter laten op school, naar de eerste keer bij een vriendje, de eerste keer alleen op de fiets, de eerste keer logeren, de eerste keer op kamp, de eerste keer geen idee hebben waar ie uit hangt. En dan komt meneer thuis met zo’n blik van: mam, maak je niet druk. Ik red me wel. Ben een grote jongen. Die grote jongen is op dit moment weer even klein. Heeft zijn moeder weer nodig.

 

Loslaten wordt anders vasthouden.

Mijn vader zegt altijd: ‘Van je kinderen kom je nooit helemaal af.’ En dat klopt. Er is altijd wel iets te halen bij je ouders of je hebt ze ergens anders voor nodig. En zo hoort dat ook, vind ik. Voor de meeste ouders zal blijken dat het contact met je kinderen wel anders wordt, maar er altijd is. Als je zorgt voor een ‘warm’ thuis, een plek waar ze altijd welkom zijn, ook als ze iets uitgehaald hebben. Dan wordt loslaten anders vasthouden.

Zo gauw ze geboren worden begint dat proces al. Een noodzakelijk proces voor ouders en kind. Beiden hebben ruimte nodig om zich te kunnen ontwikkelen. Als je je kind te strak vast blijft houden, belemmer je z’n ontwikkeling. Ieder kind heeft ruimte nodig om fouten te maken en om van die fouten te kunnen leren. Ieder kind heeft ruimte nodig om te kunnen ontdekken wie hij is. Welke talenten hij heeft. Hoe de wereld in elkaar zit. Hoe andere kinderen zijn en denken. Ieder kind heeft ook bescherming nodig en hulp om dit alles te kunnen. Ouders zorgen voor dosering, sluiten aan bij waar een kind mee bezig is, wil leren en ontdekken. En daarom is het proces van loslaten geen loslaten, maar telkens anders vasthouden. Als ik dan denk aan die ouders die hun kind meteen na de geboorte meegenomen zien worden. Aan die ouders die hun kind zien liggen in een couveuse met allemaal toeters en bellen. Aan die ouders wiens kind op jonge leeftijd al geopereerd moet worden, of om wat voor reden dan ook hun kind aan een ander moeten toevertrouwen. Dan gaat het proces van anders vast houden wel heel snel. Sneller dan je emotioneel kunt bij benen. Denk hier aan als je een ouder moeite ziet hebben met anders vast houden. Of een kind de hand van zijn ouders nog vast ziet houden. Alles op z’n tijd. Geef ze die tijd!

P.s. Deze prachtige foto is gemaakt door Saskia Leuverink